top of page
Foto van schrijverJoop Soesan

Joden in het verzet - 'Een Joodse burgemeester dankzij een Duitse commandant'


Monument voor Joodse verzetsstrijders op het Waterlooplein in Amsterdam. Foto Wikipedia Commons


Dit is het derde en laatste deel van een serie van drie over het verzet van Joden in Nederland 1940-1945 door historicus Bas Belder, onder de titel “Helden? Heldinnen? Zij waren het.”



“De angst door die beesten gepakt te worden, ben ik nooit kwijtgeraakt”, aldus verzetsstrijder Jan Hemelrijk. Hij is één van de “gezichten van Joods verzet” die in veertig schetsen als gelijknamig boek zijn gebundeld door de Nederlandse Kring voor Joodse genealogie. Een kleine greep uit adembenemende verhalen over Joodse verzetshelden en heldinnen.


Keren we eerst terug naar het relaas van Jan Hemelrijk: “Achteraf begrijp ik niet dat we het gekund hebben. Vier jaar stress. Maar ik kon niet zoals vele anderen aan de zijlijn blijven staan.”


Op aangrijpende wijze schetst Jacques D. Barth het verzetsportret van zijn vader Jeremias, “tandarts in het verzet”. Jeremias, werkzaam in de Hollandse Schouwburg, loodste “voor deportatie bestemde Joden” met valse sleutels naar buiten. Daarbij kwam zijn vaardigheid bij het maken van gebitsafdrukken goed van pas.


Op advies notabene van Ferdinand Aus der Fünten, leider van de deportaties van Joden uit Nederland, dook Jeremias Barth onder. Hij trachtte zich in leven te houden door zonder Jodenster met de tram te reizen en clandestien zijn beroep van tandarts uit te oefenen. Daarbij kroop hij meerdere malen door het oog van de naald.


Over zo’n adembenemend moment schrijft zoon Jacques: “Een van de weinige verhalen die hij vertelde ging erover dat hij tijdens een razzia op de Weteringschans werd gepakt, geen razzia op de Joden maar als represaille voor een aanslagpoging van het verzet. De opgepakte mannen werden in een rij gezet en moesten één voor één hun broek laten zakken. Besneden mannen werden ter plekke doodgeschoten. De man voor hem was een Franse vluchteling uit Algerije en besneden. Hij werd doodgeschoten. Jeremias kon de broek aanhouden en vervolgde zijn weg.”


Welke zware tol het verzetswerk ook na de oorlog eiste, licht Freek van Beetz toe over zijn vader David van Beetz, “een vakman in het vervalsen van officiële stukken, zoals persoonsbewijzen”. David van Beetz “kwam gebutst uit de oorlog en stond in de laatste jaren van zijn leven onder doktersbehandeling. We mochten als kinderen zelfs niet met klapperpistooltjes spelen of vuurwerk aansteken met Oud en Nieuw: geen oorlogstuig in mijn huis, sprak hij gedecideerd.”


Van onvoorstelbare verzetsmoed getuigt het optreden van Ina Boekbinder (“Drents verpleegster”) tijdens de Duitse bezettingsjaren. Zij werkte zogenaamd als verpleegster in het Westergasthuis, voor en na de oorlog beter bekend als het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam. Als Joodse vrouw zonder ster en onder valse naam en pas ging Ina gewoon over straat. Ze hielp Joodse kinderen onder te duiken, verrichtte koeriersdiensten en vervoerde meerdere malen stenguns in haar fietstas door de stad.


Ina, geboren en getogen in Assen, sprak na de oorlog zelden over haar verzetservaringen. Decennia na 1945 luchtte ze toch een keer haar hart: “Ik zag er niet Joods uit en ik had mijn Drentse spraak mee, daarom hadden ze me voor dat werk uitgekozen. Voordat ik onderdook heb ik nog wel even de gele ster gedragen, daar stond ik een keer mee op de tram toen deze gecontroleerd werd, een SS-vent kwam op me af en zei toen: “Die verdammte Holländer haben gar keine Ähnlichkeit mit Juden!” (“Die vervloekte Hollanders lijken helemaal niet op de Joden!”).”


Een andere, even boeiende verzetsschets toont de welhaast ijzeren zenuwen waarover Henk van Gelderen beschikte. Deze telg uit een Twentse textielfamilie (1921-2020) had een dagtaak aan regelwerk voor onderduikers, maar zag zelf geen reden om dat ook te doen: “Ik had namelijk voortreffelijke papieren van verschillende personen. Ik speelde continu rollen van uiteindelijk vier personen, de kleren lagen allemaal op stapeltjes in mijn kamer, en bij elk stapeltje hoorde een identiteit die ik me eigen had gemaakt. Als er plotseling een razzia was, liep ik nooit weg. Dat zou opvallen. Ik bleef er gewoon bij kijken, als iemand die nieuwsgierig was. Ik keek ook om feiten te verzamelen.”


Ondanks deze schier onvoorstelbare zelfbeheersing was Henk van Gelderen evengoed bang om gepakt te worden: “Altijd, bij ieder geluidje, dag en nacht. Ik sliep nooit in een pyjama. Ik ging nooit naar bed zonder dat ik precies wist waar alles lag en wat ik aan moest doen. Dat moest dan in twintig seconden. Ik had een draaiboek dat me dag en nacht alert hield. Veel personen spelen vergt veel van je zenuwen. Het is beklemmend…”


De vermaarde voetbalscheidsrechter Leo Horn verdient evenzeer de eretitel van Joodse verzetsheld. Hij verzweeg in de oorlogsjaren zowel zijn eigen naam als zijn Joodse identiteit. “Ik weet nog”, herinnert Horn zich, “dat één van ons me influisterde toen een oude Joodse vrouw uit haar bovenhuis werd getakeld: zouden de Joden ook het lef hebben te doen wat wij doen? Dat was Wim Kuijt, toch wars van antisemitisme.”


Meteen na afloop van de oorlog gaf Horn zijn identiteit vrij. In zijn biografie “Leo Horn fluit” blikte hij terug hoe hij zijn medestrijders hierover toesprak: “Weten jullie nog, jongens, die Joden, die het niet gedurfd zouden hebben? Dan zal ik mijn vermomming maar afgooien. Geen dokter Van Dongen, geen ingenieur Varing. Mijn naam is Leo Horn, en ik ben een Jood.”


Bijzonder aansprekend zijn de 45 anekdotes waarmee Bob Polak zijn van oorsprong Duitse (Luthers) moeder Henny Polak-Hanssen, die in 1935 de Nederlandse nationaliteit kreeg, eer betoont. Ter illustratie een paar anekdotes: “Mijn moeder hielp mijn vader om onder te duiken. Ook onderduiken was natuurlijk een vorm van verzet.”; “Mijn moeder kreeg Duitse soldaten aan de deur die op zoek waren naar mijn vader. Ze kreeg een geweer op de borst, maar bleef zwijgen.”; “Mijn moeder ving opnieuw Duitse soldaten op die op jacht waren naar mijn vader. Ze kreeg te horen dat het stomste wat ze ooit had gedaan trouwen was met een Jood. Reactie van mijn moeder: ‘Und doch glücklich!’ (‘En toch gelukkig!’).”; “Mijn moeder huilde af en toe ineens na de oorlog, maar vertelde nooit wat er aan scheelde.”


“Dit is het ongelooflijke verhaal, het oorlogsverleden van mijn vader Abraham Izak Roos, genaamd Ab.” Zo zet het verzetsportret in waarvoor Jaap Roos tekende. Inderdaad, een ongelooflijk verhaal hoe een slimme, welbespraakte (in het Duits!) Joodse onderduiker voorzien van een valse naam en papieren in 1944 in Amerongen door de Duitse commandant tot burgemeester promoveerde met als gevolg dat twee zittende NSB-burgemeesters het veld moesten ruimen.


Een citaat uit deze wonderlijke en wondervolle oorlogs- en verzetsgeschiedenis: “Elke ochtend moesten alle brieven en vrijgeleiden voor Duitsers en andere zaken door de commandant worden getekend. Mijn vader legde alle te tekenen papieren dakpansgewijs voor de commandant op tafel en terwijl deze ging tekenen gaf mijn vader hem een sprekende narcose van allerlei grappen. De Duitser tekende lachend alles zonder te zien wat op de papieren stond. Dus ook de vrijgeleiden voor neergeschoten geallieerde piloten die mijn vader ertussen had gelegd.”


Ronduit komisch is de scène dat Jaaps vader op het gemeentehuis tussen de middag zijn zojuist gearriveerde moeder (zij zat ondergedoken in Amstelveen, maar reisde op verzoek van haar man naar Amerongen) terugzag. “Op het gemeentehuis gingen ze met elkaar in gesprek. Plotseling kwam de commandant binnen en zag dat mijn vader met een vrouw praatte. Mijn moeder rilde van angst. De commandant had niets in de gaten en stelde zich voor. Mijn pa zei, dit is een vluchtelinge die onderdak zocht en dat hij dit aan het regelen was. Oké, zei de Duitser. Straks heb ik een bespreking en ik wil dat jij daar ook bij bent. Later op de dag zei hij: ‘Dat was een leuke vrouw die je op jouw kantoor had zitten. Is dat niet iets voor jou?’ Mijn pa zei: ‘Ik wil wel maar zij wil niet…’. Hij bracht mijn moeder onderdak in een veilige woning en ze ontmoetten elkaar steeds in het geheim, meestal in het bos. Op enig moment heeft mijn vader overwogen met zijn vrouw te trouwen zodat ze ‘officieel’ bij elkaar konden zijn, maar dat is er niet meer van gekomen.”


Jaap Roos sluit zijn bijdrage over vader/verzetsheld af met: “Wij hebben na de oorlog nog een broertje erbij gekregen. Onze gezinnen bestaan nu uit veel kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Het is Hitler niet gelukt om ons uit te roeien!”


210 weergaven0 opmerkingen

Comments


bottom of page