top of page
  • Bas Belder

“Mijn opa heeft zoveel Joden geholpen! – “Wat heeft hij dan gedaan? - Echo’s uit de nazitijd


Screenshot YouTube


“Mijn opa was zo’n persoonlijkheid! Hij heeft zoveel Joden geholpen.” Vol trots geeft een Duitse moeder op van haar familie. Een Joodse moeder hoort het aan. Even later is ze sprakeloos.


Juist de ervaringen en gevoelens van Joden zijn in Duitsland onderbelicht gebleven. Reden voor de onderzoekers Julia Bernstein en Florian Diddens om deze leemte grondig op te vullen. De titel van hun studiebijdrage spreekt voor zich: “Echo’s uit de nazitijd – Joden in Duitsland tussen alledaagse banalisering van de Holocaust en antisemitische aanvallen”. Het gesprek tussen de twee moeders in het park is aan deze analyse ontleend.


Hoe verliep dat gesprek precies? De Joodse moeder kon immers niets meer zeggen. Dat was aanvankelijk niet het geval. Na de lofrede op opa als Jodenredder, vroeg ze: “Wat heeft hij gedaan?” Het antwoord luidde: “Hij was verantwoordelijk voor de wegvoering van de Joden. En hij heeft veel papieren in vuilnisemmers geworpen zodat de mensen niet weggevoerd werden.”


Esther, de Joodse moeder, vertelde later: “Ik stond daar en dacht: ‘Hoevelen heeft hij toch weggevoerd, dat zeg en weet je immers zelf niet.’ Ik was sprakeloos en kon zelfs niets zeggen.”


Het was Esther meteen duidelijk dat het gepresenteerde zelf- en familie beeld van de Duitse moeder afwijkt van het handelen en de rol van de als helper opgevoerde grootvader, analyseren Bernstein en Diddens. “Tegenover de constructie van de ‘heldhaftigheid’ van de grootvader staat een onuitgesproken betrokkenheid bij de vervolging en vernietiging van de Europese Joden”, registreren zij.


Dit voorbeeld van “Schuldabwehr”, het afweren van schuld, past in een vaak voorkomend beeld waarin daders respectievelijk meelopers tot eigenlijk goede mensen, ja Jodenhelpers of zelfs slachtoffers worden verklaard en daarmee bevrijd worden van een historische en persoonlijke last. Vervalsend, fictief, oordelen Bernstein en Diddens klip en klaar.


Daarbij kunnen zij terugvallen op representatieve wetenschappelijke peilingen onder Duitse burgers gedurende de jaren 2018-2020. Uit de resultaten van deze studies tekent zich duidelijk af dat veel mensen in Duitsland hun familieleden niet als daders, maar veeleer als “helpers” of “slachtoffers” beschouwen en daarmee fictieve zelf- en familiebeelden mondeling overleveren.


Ter illustratie van deze uitkomsten een aantal gegevens: in 2018 was 69 procent overtuigd dat zich geen familieleden onder de daders van de Tweede Wereldoorlog bevonden, terwijl 54 procent meende dat hun voorgeslacht slachtoffer was geweest tijdens de oorlog. 18 procent gaf aan daders binnen de familiekring te hebben en eveneens 18 procent zag eigen verwanten als helpers van de Joden. “Volgens die laatste cijfers zouden er evenveel daders als helpers zijn geweest”, merken Bernstein en Diddens op.


Zij stellen daar de feiten tegenover. Feiten die het gehalte van de nationaal-socialistische samenleving blootleggen, haar betrokkenheid bij en duiding van het nationaal-socialistische politieke beleid, de oorlog en de Shoah. Zo streden alleen al in de Wehrmacht circa 18 miljoen Duitsers en waren circa 9 miljoen Duitsers in 1939 lid van de Hitler-Jugend. Op het eind van de oorlog telde de NSDAP ongeveer 8,5 miljoen leden.


De resultaten van peilingen in de jaren 2019 en 2020 bevestigen de verhalen die het naziblazoen van de familie moeten oppoetsen. In 2019 gaf 19,6 procent aan daders onder familieleden te kennen, 35,9 procent volhardde in de familierol van slachtoffer en 28,7 verleende zich het eervolle familie predicaat van helper. Onder de meelopers in de familie rekende zich 39,3 procent. In 2020 was dat 39,7 procent, lag het percentage helpers op 32,2 procent en van slachtoffers op 35,8 procent. Het dader cijfer lag voor 2020 op 23,2 procent.


Tussen haakjes: bij optelling van de percentages komen die boven de 100 procent uit. Ik vermoed dat een aantal respondenten twee antwoorden heeft gegeven.


Bij deze gegevens uit de peilingen van 2019 en 2020 plaatsen Bernstein en Diddens een behartenswaardige kanttekening: “Voor beide jaren valt te reconstrueren dat het aandeel daders in de Duitse bevolking tijdens de NS-tijd wezenlijk hoger (34 procent respectievelijk 33,6 procent) wordt ingeschat dan in de familieverhalen. En het percentage helpers ligt weer wezenlijk lager (15,8 procent respectievelijk 15,4 procent) dan de schattingen van families. Ook daaraan wordt duidelijk dat het om ontlastende familienarratieven gaat.”


De auteurs stellen dat zulke constructies van het vrijspreken van schuld via positieve zelf- en familiebeelden niet alleen absurd aandoen, maar ook kwetsend zijn voor de overlevenden van de Holocaust en al hun nakomelingen.


Nog een laatste voorbeeld van deze “Schuldabwehr”. Een studente vertelde aan een Joodse docente op een hogeschool tijdens een werkcollege dat haar grootvader “een echte held” was geweest. De docente vroeg om een precisering, waarop de studente repliceerde: “Ja, hij heeft een Jodin die slecht ter been was en niet kon lopen met een koets door het hele dorp gereden! Hij heeft echt zijn leven daarmee geriskeerd!” Haar docente vroeg door: “Waarheen heeft hij ze dan gereden?” “Naar het centraal station voor deportatie”, zei de studente zonder blikken of blozen. De docente keek haar vragen aan… “En er staat nog altijd een Joodse tafel bij ons in de keuken. Daaraan huilt mijn oma wanneer ze denkt aan wat de Joden is aangedaan. Ze is volledig door de Joodse geschiedenis getraumatiseerd!”


Bernstein en Diddens duiden deze attitude, hoe kan het anders bij Duitse wetenschappers, met een bijna onvertaalbare Duitse term, die overigens ook voor Nederlanders te vatten is: “Einfühlungsverweigerung” ofwel een schrijnend gebrek aan inlevingsvermogen. En dat manifesteert zich niet alleen tegenover de slachtoffers van de Shoah, maar evengoed tegenover Joden in het algemeen, wier emoties en relaties met de slachtoffers zelfs niet worden waargenomen.


Deze “Einfühlungsverweigerung” tegenover de slachtoffers van de Shoah gaat gepaard met een identificatie met familieleden die niet alleen niet worden gezien als meelopers of daders, maar tot helden worden gepromoveerd.

“Namelijk door de vermeende traumatisering van de grootmoeder in het middelpunt te stellen, worden de traumata van de overlevenden en hun nakomelingen gebagatelliseerd”, luidt de scherpe slotconclusie van Bernstein en Diddens.


“Joodse tafel…” En de Joodse bezitters ervan?


Bas Belder, historicus















































444 weergaven0 opmerkingen
bottom of page