top of page
  • Bas Belder

“Jij bent tóch een hond van de Arabieren”

Een klasgenoot noemde hem “Kalb al-Arab”, “een hond van de Arabieren”. André Aciman, Egyptisch-Joods jongetje, deed zijn beklag bij de onderwijzeres. “Ik kreeg van haar geen eens de tijd om uit te spreken. In het Arabisch onderbrak ze me: “Maar jij bent tóch een hond van de Arabieren.” Daarbij glimlachte ze alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.


Deze ervaring van de beroemde literaire criticus en romanschrijver André Aciman (1951 geboren in Alexandrië) staat opgetekend in het fraaie lees- en kijkwerk “Sephardi Voices – The Untold Expulsion of Jews from Arab Lands” van de hand van Henry Green en Richard Stursberg.


Absoluut een aanrader, zij het dat die ondertitel van “Sefardische stemmen” –de onvertelde verdrijving van de Joden uit Arabische landen- met een grote korrel zout moet worden genomen. Aan uitstekende historische werken over het morele, culturele en financiële verlies dat de Arabische wereld en ook Iran zichzelf aandeed door de Joodse gemeenschappen uit hun midden te verjagen gelukkig geen gebrek! Zie de recente boeken van Georges Bensoussan en Nathan Weinstock bijvoorbeeld.


Maar terug naar de Egyptisch-Joodse scène. Tegen 1968 hadden bijna alle Joden het land aan de Nijl verlaten. Op het eind van de Tweede Wereldoorlog telde Egypte nog 75.000 Joden, rond 1968 was hun aantal gereduceerd tot slechts 2.500.

Ook André Aciman verliet zijn geboorteland in 1964, dertien jaar oud. Hij was de laatste Jood op zijn school. Een leraar gaf hem ten afscheid een gedicht mee dat Joden besmeurde.


“Als een van de weinige Joden die in de stad gebleven was, betekende leven in Alexandrië dat je altijd en overal een potentieel vijandig gezind mens kon treffen”, blikt Aciman terug in een recent interview met de Jüdische Allgemeine Wochenzeitung (15 april 2022). “Ik was vaak het mikpunt van scheldpartijen, beledigingen en soms zelfs doelwit van stenen. Het werd in toenemende mate onmogelijk om daar nog te leven.”


Ongemeen spannend is de ontsnapping aan het vuurpeloton van de vooraanstaande Egyptisch-Joodse zakenman Isaac Shama. Zijn zoon David (1945 geboren in Cairo) doet daar in “Sefardische stemmen” gedetailleerd verslag van. Het is het verhaal van een steenrijke Joodse familie die geheel opgenomen was in de hoogste Egyptische kringen.


“Wij geloofden dat we waren volledig waren geaccepteerd. Ik kan me niet herinneren dat mijn moeder ooit klaagde over racisme”, aldus David Shama. Zijn vader nam hem zelfs mee naar het paleis van koning Farouk. De vorst schonk David uit zijn kennel een felbegeerde puppy.


Echter na het uitbreken van de Suezcrisis in 1956 was het plots gedaan met de voorspoed van de familie Shama. Vader Isaac kreeg een telefoontje om naar het politiebureau te komen. “Onze chauffeur reed hem en bleef wachten bij het bureau”, vertelt David. “Maar mijn vader kwam nooit terug. Hij verdween gewoon van de aardbodem. Het duurde weken voordat we uitvonden dat hij was beschuldigd van spionage voor de Britse regering en Israël.”


Een bange tijd brak aan voor het gezin Shama. Davids moeder ging er elke avond op uit. Van gevangenis naar gevangenis probeerde ze haar man op het spoor te komen. “Onze banktegoeden waren bevroren, dus nam moeder haar juwelen mee om de bewakers om te kopen”, vervolgt David.

Intussen werd Isaac Shama gemarteld om hem de aanklacht van spionage te laten bekennen. Op de dag van zijn proces bepleitte hij opnieuw zijn onschuld. Daarop verdween Isaac naar een aangrenzende kamer. Daar werd hij zo vreselijk geslagen dat hij ten slotte bezweek voor een bekentenis.


Ooggetuige David schildert de heropening van het proces tegen zijn vader: “Ik zat in de rechtszaal naast mijn moeder en hield haar hand vast. Ik herinner mij dat de rechter mijn vader vroeg: “Bent u schuldig of onschuldig?” Vader, die nauwelijks op zijn benen kon staan, antwoordde: “Schuldig.” Isaac Shama werd vervolgens “ter dood veroordeeld voor het vuurpeloton”.


Eenmaal weer thuis na afloop van het ‘proces’, arriveerde de Egyptische politie die moeder en zoon ook nog eens mishandelde. Echter, luttele dagen stond een man bij de voordeur. “Hij was van kop tot teen bedekt”, onthult David. “Zij verwijderden die deken. Het was mijn vader. De kerel die hem thuisbracht zei dat we hoogstens 24 uur de tijd hadden om het land te verlaten voordat zijn vermissing bekend werd.”


De loyale chauffeur van de familie Shama regelde een visser die het gezin nog dezelfde nacht per boot het land uit smokkelde. Twee dagen dreven de Shama’s op zee, verborgen onder visnetten en zeildoeken, totdat een vrachtboot ze oppikte en naar Marseille bracht. Geheel berooid arriveerde de familie in de Franse kustplaats. Ze bezaten alleen nog de kleren die ze aanhadden. Davids vader was een gebroken man.


Het lot van de familie Shama werd door duizenden Egyptische Joden gedeeld na de Suezcrisis. Zij vluchtten op alle mogelijke manieren: door de lucht, over zee en over land. “Zij lieten alles achter”, lezen we in “Sefardische stemmen”. Hun bezit was in beslag genomen, hun activa bevroren.


Robert Khalifa, geboren in 1946 in Heliopolis, heeft daar weet van: “Als je het land verliet en je had een bedrijf, dan kwam dat automatisch aan de Egyptische staat. Je mocht slechts 100 Egyptische ponden meenemen. In die tijd stond dat gelijk aan ongeveer 100 dollar.”


Met nostalgie beschrijven de auteurs van “Sefardische stemmen” dit grote wederzijdse (!) verlies: “Gemeenschappen die teruggingen tot op de tijd van Mozes en de Grote Bibliotheek van Alexandrië uit de Hellenistische periode verdwenen. Hun synagoges bleven verlaten achter, hun huizen en ondernemingen verbeurd verklaard en hun oude cultuur vervlogen met de wind.”


Bas Belder, historicus


Bron: Sephardi Voices – The Untold Expulsion of Jews from Arab Lands”, door Henry Green & Richard Stursberg, 2021.




102 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page