top of page
  • Bas Belder

Joden doken tijdens de Duitse bezetting alleen onder omdat ze Joods waren


De Zwarte Plak in Horst-Sevenum waar Joden waren ondergedoken. Foto Wikipedia


“Zij ‘bewaarden’ mijn vader, drie jaar lang, zij zorgden ervoor dat in hun piepkleine huisje, naast henzelf en een klein kind ook mijn vader en zijn zusters een veilig onderkomen hadden en zo ontkwamen aan de moordmachine van de nazi’s.”


Persoonlijke woorden die David Simon, voorzitter van de Stichting Vrienden van Yad Vashem in Nederland, sprak bij de opening van het symposium “Onderduikgevers/Onderduikers; Helden?!” (28 oktober 2021 te Amsterdam).


Huidig nationaal en internationaal historisch onderzoek onderstreept hoe belangwekkend dit symposium was. Een talrijk publiek leverde daarvan ook het bewijs. Israel Nieuws was eveneens aanwezig en dankt David Simon voor het thans beschikbaar stellen van de tekst van een aantal bijzonder interessante bijdragen.


Simon informeerde dat Nederland tijdens de Duitse bezetting circa 28.000 Joodse onderduikers telde. Onderzoek wees uit dat tussen 11.000 en 12.000 van hen werden verraden, met als resultaat dat 16.000 tot 17.000 de oorlog overleefden.


De voorzitter van de Stichting Vrienden van Yad Vashem stelde vervolgens nadrukkelijk: “Wij moeten NU vertellen wat niet mag worden vergeten. Dat zijn we aan vorige generaties verplicht. Educatie is van het allergrootste belang. Onderduik was een onderdeel van de verschrikkingen tijdens de Shoa. En er was altijd maar één reden waarom Joden moesten onderduiken en dat was omdat ze Joods waren.”


Ondertussen vormde de prikkelende titel van het symposium “Onderduikgevers/Onderduikers; Helden?!” geen geringe uitdaging voor de sprekers. Opperrabbijn Binyomin Jacobs gaf dat ook meteen aan: “Ik vind de stelling lastig als stelling en onbeantwoordbaar als vraag. Wat zijn helden?”


Echter, juist de formulering van de vraagstelling leidde tot een indringend betoog van de opperrabbijn, waarbij de complexiteit van het symposiumthema door naakte feiten in alle pijn aan de dag trad. In de woorden van de opperrabbijn: “Allen zijn wij opgevoed in de schaduw van de oorlog. Velen van ons raakten zelf daardoor zwaar beschadigd, als kinderen van duikouders. Zijn wij nu helden, als we met het trauma van onze ouders kunnen omgaan?”


Opperrabbijn Jacobs illustreerde de complexiteit van de vraagstelling aan de hand van de onderduikervaringen van zijn ouders.


De onderduikfamilie van zijn moeder bestond uit mensen die hij allen zonder enige reserve “helden” noemt. Mensen die zich met gevaar voor eigen leven gaven, zonder enige vorm van winstbejag.


Het contrast met de “duikouders” van zijn ouders, broer, oom, tante en nichtje kon niet groter zijn. Oplichters, (ver)oordeelde de vader van de opperrabbijn. “Ze kregen van het verzet voedselbonnen voor de bij hun ondergedoken Joden, maar verkochten die bonnen op de zwarte markt en lieten mijn vader creperen van de honger, letterlijk”, aldus de opperrabbijn.


Na het overlijden van zijn vader hoorde hij evenwel van een tante dat die duikouders juist zulke fijne mensen waren. Vandaar de vraag van opperrabbijn Jacobs: “Waren de duikouders van mijn vader helden of criminelen?” Voor dat laatste sprak immers het feit dat “na de oorlog mijn vader, een jongeman van 26 jaar, met een zwaar hongeroedeem en krukken liep.”


Toch concludeert hij “dat de overgrote meerderheid van de duikouders helden waren, behoeft voor mijn gevoel, weinig betoog”. Moeilijker ligt dat voor de opperrabbijn met onderduikers. “Zou het benoemen van onderduikers tot helden impliceren dat allen die wel gevolg gaven aan de oproep tot Arbeitseinsatz, geen helden waren omdat zij geen verzet pleegden? Velen van hen konden letterlijk geen kant op. Velen ook dachten dat het geen gehoor geven ertoe zou leiden dat er represailles zouden volgen. Zij zouden dan schuldig zijn aan van kwaad tot erger.”


Bijzonder informatief was evenzeer de lezing van prof. dr. Johannes Houwink ten Cate van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Hij citeerde collega-historicus Raul Hilberg “die duidelijk heeft gemaakt dat overal in bezet Europa het aantal Joden dat zichzelf door onderduik wist te redden ongeveer één procent bedroeg van de niet-Joodse bevolking van de steden, waarin de Joden woonden. Dat Joden urbaan zijn, weet u. Op deze regel van één procent was Parijs de enige uitzondering. Daar bedroeg het aantal ondergedoken Joden drie procent van de niet-Joodse bevolking.”


Volgens de berekeningen van Houwink ten Cate bedroeg het aantal Joodse onderduikers in Amsterdam ook één procent van de niet-Joodse bevolking. Hij voegde daar veelzeggend aan toe: “In andere Nederlandse steden, waaronder Rotterdam, was die niet-Joodse hulpvaardigheid nog geringer.”


Deze aanvulling is tevens een correctie op een vroege positievere inschatting van de Nederlandse hulpvaardigheid jegens de Joodse gemeenschap van Abel Herzberg. “Dat was misschien onvermijdelijk”, verklaart Houwink ten Cate, “want Herzberg schreef al in 1950, toen het onderzoek naar de Shoah net begon.”


De Amsterdamse hoogleraar wees op de betekenis van sociale, politieke en religieuze netwerken voor de onderduik, de overleving van Joodse vervolgden. Dat is pas veel later door modern historisch onderzoek aan het licht gebracht. En “juist waar een niet-Joods netwerk bestond, kon Joodse zelfhulp tot ontplooiing en bloei komen”, vatte Houwink ten Cate samen. Denk aan het Joodse verzet in de Schouwburg.


Maar, zo besloot hij, de bekendste voorbeelden van onderduikhulp –bijvoorbeeld in enkele Limburgse gemeenten en in het Drentse dorp Nieuwlande- hebben ook laten zien, “juist door hun uitzonderlijkheid, dat er in bezet Nederland weinig, te weinig van die niet-Joodse netwerken bestonden.”


Als spreker tijdens het symposium trad ook prof. dr. Bart Wallet (Universiteit Amsterdam) op. De slotzin van zijn lezing “Onderduik: vooral vragen” benadrukte nogmaals de opportuniteit van het symposium van de Stichting Vrienden van Yad Vashem: “Het onderzoek staat in veel opzichten nog in de kinderschoenen.” Daarom noemde hij de bijeenkomst volkomen terecht “stimulerend.”


In de visie van Wallet vragen een viertal thema’s over de onderduik om nader onderzoek:

  • *de organisatie van de onderduik (hoe verliep die?);

  • hoeveel mensen waren precies betrokken per onderduiker?

  • Hoeveel onderduikadressen waren gemiddeld nodig om iemand te laten overleven

  • Wat was de rol van opinieleiders? Hoe lagen de verhoudingen tussen Joodse onderduik en niet-Joodse onderduik?);

  • *ervaringen en emoties tijdens de onderduik (“zeker het punt van religie behoeft veel nader onderzoek”;

  • in hoeverre was het mogelijk om Joods te leven?);

  • *spanning tussen enerzijds de historische reconstructie en anderzijds de herinnering en betekenisgeving achteraf (spanning tussen ‘officiële herinnering’ en individuele);

  • *noodzaak van een langetermijnperspectief (waren er voor de oorlog al banden tussen onderduikgevers en onderduikers?;

  • bleven na de oorlog de contacten in stand?).


Uit onderzoek van Bert-Jan Flim blijkt dat in Nederland zo’n kwart miljoen mensen betrokken waren bij de onderduik. “Dat is een indrukwekkend aantal”, vindt Wallet. “Die observatie breekt de categorie van onderduikgevers open: er waren veel meer mensen bij betrokken.”


Evenals opperrabbijn Jacobs komt Bart Wallet tot de slotsom dat onderduikgevers lang niet altijd “goed” waren. Klip en klaar stelde hij dat zich daaronder ook personen bevonden “die het louter voor het geld deden en die hun onderduikers doodleuk verraadden op het moment dat het geld op was. Daaronder waren ook personen die hun onderduikers als hun persoonlijke slaven behandelden. Daaronder waren ook personen die hun onderduikers seksueel uitbuitten. Het zijn vaak schrijnende verhalen, die maar spaarzaam naar buiten komen. Ook die horen echter bij de geschiedenis van de onderduik –evenzeer als de talloze, vaak naamloze helden, die geheel belangeloos hun eigen leven riskeerden voor de ander.”


Met de keuze van de vraagstelling “Onderduikgevers/Onderduikers; Helden?!” heeft de Stichting Vrienden van Yad Vashem niet alleen een schot in de historische roos gedaan, maar ook weloverwogen, genuanceerde antwoorden van ingewijden ontvangen, met als uitstaande bonus de resultaten van lopend en komend onderzoek naar onderduikgevers en onderduikers. Dat vraagt op termijn om een vervolgsymposium!


Bas Belder, historicus













































280 weergaven0 opmerkingen
bottom of page