top of page
  • Bas Belder

Moet de diaspora zich wel bemoeien met de Israëlische regering - een column van Bas Belder



De huidige Israëlische regering blijft ook in de diaspora de gemoederen beroeren. Reden voor het Duitse weekblad Jüdische Allgemeine in zijn rubriek “pro” versus “contra” de vraag op te werpen: Moet de diaspora zich inmengen?


Twee hoogleraren pakten de handschoen op. Voor “pro” meldde zich de judaïst Alfred Bodenheimer. Het standpunt “contra” verdedigde de historicus Michael Wolffsohn.


Inmenging van de diaspora in het publieke debat over de samenstelling van het actuele kabinet-Netanyahu is volgens Bodenheimer noodzakelijk: “Ja, want de democratie van de Joodse staat wordt bedreigd.” Wolffsohn daarentegen stelt: “Nee. Wie iets veranderen wil, moet emigreren en stemmen.”


Wat ondermijnt dan de Israëlische democratie volgens Bodenheimer? Het plan van regeringscoalitie om met eenvoudige meerderheid van stemmen in de Knesset (61) besluiten van het Hooggerechtshof, die met een meerderheid van 80 procent zijn genomen in rechtscollege, naast zich neer te leggen. Daarmee koerst Israël af op het einde van zijn democratie, aldus de kenner van de Joodse literatuur. Niets minder dan de feitelijke opheffing van “de scheiding der machten” in de staat. Het gevolg zou zijn dat dé beschermer van de grondrechten van de Israëlische burger, het Hooggerechtshof, als rechterlijke macht moet wijken voor de wetgevende (Knesset) en uitvoerende macht (regering-Netanyahu).


De kroon spannen deze ‘hervormingen’ (aanhalingstekens zijn van Bodenheimer) met het regeringsvoornemen toekomstige benoemingen voor het Hooggerechtshof door een nieuwe, naar politieke criteria ingestelde, commissie te laten verlopen.


Bodenheimer wijst op het enorme maatschappelijke verzet in de Joodse staat tegen de regeringsinterventie in de rechterlijke macht. “Zij voelen letterlijk hoe de grond onder hun voeten wordt weggezogen. Dit mag de Joodse diaspora niet stilzwijgend aan zich voorbij laten gaan.”


Maar nogmaals waarom? “Als Israël zich voordoet als de stem van Jodinnen en Joden in heel de wereld, dan moeten die laatsten ook in Israël hun stem laten horen”, argumenteert Bodenheimer. De Joodse staat immers fungeert als “beroemde verzekering in de rug” in geval van noodzakelijke vlucht uit de diaspora vanwege groeiend antisemitisme, discriminatie en vervolging. En deze ultieme “levensverzekering” staat op het spel door mogelijk “andere vormen van repressie” aldaar.


Kortom, zo betoogt de hoogleraar uit Basel die afwisselend in Zwitserland en Israël verblijft, “het is derhalve zowel Joodse plicht alsook Joodse zelfbescherming hier de stem te verheffen”, als deelgenoot van “een lots- en solidariteitsgemeenschap”. Het gaat om een strijd om ons land, om onszelf, en de tijd dringt, besluit Bodenheimer.


Opponent Michael Wolffsohn stelt daarentegen dat het weliswaar een elementair recht is van vrije mensen om “onze stem” te verhefffen, maar dat “moeten we niet”. Een “Joodse plicht” daartoe bestaat sowieso niet! “Wie bepaalt het Hoe en Wat?” Overigens met alle respect voor Bodenheimer, “een bezonnen en verstandige kop”, stelt Wolffsohn vooraf.


De Duits-Joodse historicus poneert dat wie A zegt tegen democratie, maar ook haar uitslag, dus B, accepteren. Zeker, zo erkent hij, geen van de vroegere Netanyahu-coalities beviel hem. De nieuwe nog minder. “Echter, als democraat heb ik de wil van de meerderheid te accepteren. In Israël zo goed als elders.”


Wolffsohn concretiseert vervolgens: “Dat wij Joden in de diaspora oproepen tot “strijd voor de democratie in Israël” is een door en door antidemocratische aanmatiging.” Hij beschouwt trouwens de Israëlische demonstraties identiek. Inhoudelijk voelt hij zich daarmee zeer verbonden, maar deze protesten kunnen voor hem als wetenschapper en fel voorstander van de representatieve democratie echt niet door de beugel.


Wolffsohn ziet deze massale protesten in de Joodse staat tegen de eigen regering als niets minder dan “de poging ongewenste resultaten van de representatieve meerderheid door directe democratie ongedaan te maken”. Dat noem je een systeembreuk ofwel democratie à la carte. “Diasporajoden”, zo adviseert Wolffsohn, “die niet slechts met woorden, maar met daden voor Israëls democratie wilen strijden, hebben deze mogelijkheid: alija naar Israël – evenals daar de verkiezingsstrijd aangaan en stemmen.”


Wolffsohn wijst in zijn stellingname op de wederzijdse emancipatie van diaspora en Joodse staat. En, laten we eerlijk zijn, schrijft hij: “Veel Joden in de diaspora mishaagt in en aan Israël niet alleen Bibi & Co. Ook de kwantitatieve en kwalitatieve oriëntalisering van de Joodse samenleving.” Idem de even grote distantie tot “de theocratisering van Israël”.


Ondertussen moeten de Joden in de diaspora vooral een ding duidelijk niet vergeten, aldus Wolffsohn, ongeacht wederzijds ongenoegen over wederzijdse emancipatie: in diaspora blaast de wind ons in het gezicht – en misschien wel spoedig weg. “Waarheen? Naar Israël. Naar de enige werkelijke zelfbescherming. Daar kunnen wij dan voor de democratie strijden – als kiezers en acteurs, en niet als raadgevers op (nog) relatief veilige afstand.”


De stellingnames van beide hoogleraren in deze zeer gevoelige kwestie tussen diaspora en Joodse staat zijn in elk geval een voorbeeld van een rationele, beschaafde en tegelijk betrokken discussie waar Joden en niet-Joden zich in deze heetgebakerde tijden aan kunnen spiegelen!


Bas Belder, historicus



114 weergaven0 opmerkingen
bottom of page