top of page
  • Foto van schrijverJoop Soesan

“Een kampnummer kon iedereen wel laten tatoeëren”


Concentratiekamp nummer op arm. Screenshot YouTube


Bas Belder las het boek “U wordt door niemand verwacht”


“Ik zei: “Misschien hebt u toch op iemand gewacht!” Toen brak het ijs.” Ontroerend fragment uit gesprek van arts Hans Keilson met een Nederlands Joodse patiënte, die drie jaar concentratiekamp had overleefd. Bij terugkeer in Amsterdam, zomer 1945, hoorde zij op het Centraal Station van de registratie ambtenaar enkel: “”Mevrouw, u wordt door niemand verwacht.”


Juist die woorden “U wordt door niemand verwacht” vormen de titel van een aangrijpend, rijk gedocumenteerd boek van de hand van historica en radiojournaliste Michal Citroen. Met als ondertitel: Nederlandse Joden na kampen en onderduik. Inmiddels is het boek aan zijn derde druk toe, volgens stand juni 2021.


Alvorens op het autobiografische element van Citroens bijzonder leesbare studie in te gaan, eerst nog even terug naar het geciteerde consult van dokter Hans Keilson met zijn patiënte. Keilson, als Jood in 1936 uit Duitsland naar Nederland gevlucht, vernam van de vrouw, inmiddels grootmoeder: “Ik ben daarna voortdurend naar het huis gelopen waar mijn ouders gewoond hadden en heb daar urenlang in het portiek gestaan. Ik begrijp nog altijd niet waarom ik daar heb gestaan.” “Misschien hebt u toch op iemand gewacht”, reageerde Keilson.


“Als ik zo terug zou zijn gekomen als die mevrouw, dan had ik het de gemeenschap ook kwalijk genomen”, gaf Keilson aan. Tegelijkertijd wees hij als arts op de ontregeling van de gehele Nederlandse samenleving en dito de stemming. “Men wil het niet weten! Voor de betreffenden is dat funest en noodlottig. Ze voelden zich alleen gelaten, verwaarloosd en opnieuw getraumatiseerd. Die hele naoorlogse periode was zo dat mensen wel wisten dat het in de kampen erg was, maar dat er dáárna ook nog ellendige dingen waren gebeurd, dat wilde geen mens accepteren.”


En nu dan het autobiografische aspect van het boek van Michal Citroen. Tijdens logeerpartijen bij haar grootouders was haar favoriete verhaal voor het slapen gaan de plotselinge terugkeer, thuiskomst van haar opa, enkele weken na de bevrijding. Hoe oma, met haar schort nog om van het koken, de straat op rende nadat een man bij het open raam op die heerlijke avond “alsof het de gewoonste zaak van de wereld was”, zei: “Ik moet je waarschuwen van je man. Ik zag hem verderop in de straat.”


Je leest van de bladzijden af hoe intens lief de auteur haar opa had en postuum heeft. Ze raakte van jongs af vertrouwd met de tatoeage van zijn kampnummer op zijn arm, maar vroeg er nooit naar. Dat leek oma verstandiger. Van haar vader vernam Citroen dat opa in Auschwitz was geweest. Pas jaren later vond Hartog Citroen het nodig om zijn kleindochter Michal “de waarheid te vertellen”. En niet alleen over het kamp, “maar juist over de terugkeer”. Want toen, zo benadrukte “de knokker” Hartog Citroen, was de ellende nog lang niet afgelopen.


Over deze naoorlogse “ellende” van Joodse overlevenden schreef Michal Citroen een doctoraalscriptie als student maatschappijgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Haar onderzoek onderstreepte het verhaal van Hartog Citroen. Onderzoek dat Michal verbaasde en vooral boos maakte “omdat ik vond dat mijn grootvader en de anderen schandelijk in de steek waren gelaten. Hoe kon het in vredesnaam waar zijn? Ze hadden de concentratiekampen en de onderduik moeten doorstaan om vervolgens te merken dat ze thuis niet meer welkom waren.”


Echter, grootvader Hartog Citroen was er de man niet naar om bij de pakken neer te zitten. Voor de oorlog was hij eigenaar van een flink bedrijf, maar in 1945, 48 jaar oud, was hij alles kwijt en moest opnieuw beginnen. En dat deed hij met verve en open vizier: “Ik was gelukkig een knokker en dat moest ik ook: knokken voor alles. De Nederlanders hebben zich de eerste vier, vijf jaar schunnig gedragen. De ambtenarij was schunnig en leefde nog in de moffen sfeer. Zo van: waar halen die Joden het recht vandaan om terug te keren! (…) Met alles wat ik moest regelen, had ik te maken met ambtenaren. Daar hoefde ik helemaal niets van te verwachten. Ik heb de hulp in moeten roepen van een Engelse majoor, een soort plaatsvervangende burgemeester, om mijn kantoor terug te krijgen, want ze wilden het aan een niet-Jood geven.” Het huurhuis was de familie Citroen ook kwijt. Daar woonde inmiddels een slachtoffer van een bombardement. “Dat ik er had gewoond, daar trokken ze zich bij woningzaken toch niets van aan. Ik was er toch niet meer!” Een “bevriende ambtenaar” zorgde voor uitkomst, een flatje.


Onder de vele schokkende getuigenissen van kampoverlevenden bij terugkeer op vaderlandse bodem in Citroens boek selecteer ik de herinneringen van Rita Boas, ex-gevangene van het concentratiekamp Ravensbrück . Zij arriveerde in augustus 1945 in Amsterdam via Zweden. Michal Citroen noteert met een gevoel voor understatement dat Rita Boas geen ontvangst met een rode loper verwachtte en dat ze ook begreep dat haar ouders er niet zouden zijn om haar op te halen. Echter, ze hoopte wel het Nederland aan te treffen dat ze had achtergelaten.


Haar beschrijving van de ontvangst heb ik gelezen en herlezen. Je gelooft bijkans je eigen ogen niet: “Misschien verwachtten we te veel. Toen ik ’s avonds in het donker aankwam op het Centraal Station en mij meldde, hoorde ik mensen zeggen dat we blij moesten zijn dat we niet hier waren geweest. Die zeiden dat zij zo’n honger hadden gehad. Alsof ik uit Sankt Moritz kwam. Op het station moest ik wel door de mangel, want ik had ook NSB’er kunnen zijn. Dat ik mijn nummer liet zien, dat maakte niets uit, want dat kon iedereen wel hebben laten tatoeëren. Je krijgt geen bewijs mee dat je in Auschwitz had gezeten, geen groepsfoto’s als aandenken. Iemand vroeg mij of we daar op zondag weleens visite kregen! En daar stond ik dan. Er was niets. Ik had géén kleren, géén geld, géén onderkomen en moest me maar zien te redden. Ergens in die eerste paar weken heb ik veertig gulden gekregen van de regering en dat was alle opvang.”


Deze ontvangst viel Rita Boas “goed tegen”. “In mijn gevoel was er geen aandacht voor ons. Doodgezwegen te worden, is het ergste wat er is. Ze wisten wel dat er mensen rondliepen met nummers in hun arm, maar er was niemand die daar belangstelling voor had. De Hongerwinter was ook verschrikkelijk geweest, dat hoorde ik steeds en dus moest ik mijn mond houden, want ik leefde nog.”


Voor deze smartelijke continuering van oorlogsleed van de Joodse kamp- en onderduik overlevenden draagt “U wordt door niemand verwacht” binnen de historische context een reeks rationele verklaringen aan: “Het onderscheid tussen Joden en niet-Joden, formalisme, bureaucratie, gezagsgetrouwheid, gebrek aan ervaring, loochening en opportunisme: tezamen vormden zij de houding van Nederlandse autoriteiten en bevolking tegenover de overlevenden van de Jodenvervolging.”


Maar wat bovenal beklijft van het diepgaande historisch onderzoek van Michal Citroen is de snijdende, harteloze verdieping van het al aangedane zielenleed van de Joodse vervolgingsslachtoffers in bevrijd Nederland. Een nationale schandvlek die door geen enkele verklaring valt uit te wissen, noch te rechtvaardigen.


n.a.v. Michal Citroen, U wordt door niemand verwacht – Nederlandse Joden na kampen en onderduik, Alfabet Uitgevers, 2021.


Bas Belder, historicus



















334 weergaven0 opmerkingen
bottom of page